Op een dag werd er opgebeld. Toen ik de telefoon neerlegde, dacht ik: ‘dan hebben ze me dus toch gevonden.’ Dat was ongeveer in 1979, mijn dochter moest zo’n 30 jaar oud zijn.
Kopje koffie
Begin 1947 was ik als soldaat gelegerd in een schoolgebouw in de stad Semarang. Aan de overkant van de straat waren huizen en winkeltjes. In een van die warongs, met meel en rijst en dat soort dingen, werkten drie zusjes. Nou, hoe dat precies gegaan is weet ik niet meer, maar ik kwam in ieder geval in contact met een van hen, Els. Ze zat daar achter die naaimachine en ik zwaaide en zij zwaaide terug. En op een gegeven moment liep ik naar d'r toe, naar binnen. ‘Kopje koffie?’ ‘Ja lekker, een kopje koffie’. Daarna ging ik daar 's avonds nog wel eens een kopje koffie drinken en van het een komt het ander.
Ze was ontzettend knap, vond ik toen. Alles was mooi aan haar... Ik had in Nederland nooit echt verkering gehad. En zij had ook nog nooit verkering gehad. Ik was 21, en zij was een jaar of 17, 18. En nou ja, wij werden een beetje verkikkerd op mekaar. Ik raakte hartstikke verliefd.
Vastigheid
Ja, dat was toen wel... dikke mik, het was dik aan. Kijk, je had verder geen vertier daar. En ik voelde d'r niks voor om in zo'n achterbuurt daar... he? Want je weet net hoe dat dan gaat. En ik voelde me daar vast en stevig, ik had daar vastigheid, ik had er een leuk meisje, een hartstikke lief meisje. We deden leuke dingen samen. We gingen uit eten, naar de film, dat soort dingen.
En op 1 januari 1948 zijn we verloofd. Ik weet daar eigenlijk niks meer van, hoe dat gegaan is. Mijn zoon liet me laatst het verlovingskaartje zien. De receptie was van vijf tot zes, staat er op. 't Zal wel. Ik weet het niet meer, ik weet het niet meer.... Als je die verlovingsfoto ziet: dat is toch net een jochie? Het was allemaal een roes, denk ik. Ik was echt nog jong.
Een vriendin van haar kon een appartementje voor ons regelen. Dus wij kochten spulletjes, meubels, een bed enzovoort meer, en we gingen daar wonen. Met dien verstande dat ik ‘s nachts weer terug moest zijn op de kazerne, dat schoolgebouw. En de volgende morgen zochten we elkaar weer op. We leefden als man en vrouw.
D'r waren er zoveel hoor, die een relatie hadden, want ik was niet de enige. Oh God, er zijn er zo veel geweest die een relatie hadden, echt. Een collega van mij, ook een militair, die had verkering met een van de andere zussen van Els.
In verwarrende verwachting
En toen raakte Els in verwachting. Ja, dat waren natuurlijk gemengde gevoelens. Aan een kant vond ik het leuk en aan de andere kant dacht ik, ja, wat haal ik mezelf aan? En vooral: hoe moet dit verder? Nana is in februari 1949 geboren. Nana is haar Indonesische naam, ze heet officieel Marianne Hendrika, naar mijn moeder. Ik was niet bij de geboorte, ik was net een aantal maanden in Zuid-Java. En toen ik terugkwam in Semarang, hoorde ik dat ik terug moest naar Nederland. In augustus zou onze boot vertrekken. Ik heb Nana maar heel kort meegemaakt dus. Ja, zo’n poppie, een poppetje was dat. Het is allemaal in een roes gegaan, in een soort droom zeg maar. Ik heb nog geprobeerd of ik niet in Indie kon blijven. Ik had in gedachten daar een kapperszaak te beginnen. Dus ik ging naar mijn commandant en ik zeg: ik was van plan om hier te blijven. Hij zegt ‘nou dat is jammer, want het schema voor de inscheping is al opgesteld en je gaat gewoon terug naar Holland’. Nou, jammer dan. Dus toen ben ik teruggegaan naar Holland. Vierentwintig was ik. Ik had dus zo’n twee jaar een relatie met Els gehad.
Een gesloten boek
En ja, toen ik eenmaal terug was in Holland, is dat toch een beetje verwaterd. Het zei me op een gegeven moment even niks meer. Ik was wel nieuwsgierig natuurlijk hoe die kleine het maakte, maar... Ik wist niet meer of ze nog op hetzelfde adres woonde, enzovoorts meer…En ik had niet het idee dat ze armoede zouden lijden, de zusjes hadden immers een winkeltje. Met mijn moeder en mijn zuster heb ik er wel eens over gesproken. Geen lange verhalen hoor. Meer een oppervlakkige opmerking, van: ‘Ja, hoe zat dat nou met dat meisje?’ ‘Nou zo en zo en dat en dat’. Maar ik heb nooit verteld dat ik een dochtertje had. En mijn vader mocht helemaal van niks weten. ‘Laat vader het maar niet horen’, zo ging dat toen. Als je vader het maar niet wist! Ik ben katholiek, ik ben dus wel naar de pastoor gegaan. Ik heb gezegd: zo en zo staat de vlag d'r bij, ik heb een dochtertje in Indië, ik heb haar al vastgehouden ook, ik heb haar in de armen gehad. Hoe moet dat nou? Hij zegt: jongen, dat is een periode, dat ligt achter je, dat moet je afsluiten. Daar moet je niet meer aan denken, dat moet je gewoon vergeten.
Ja, wat doe je? Als vierentwintigjarige? Dus ik heb daar niet meer bij stilgestaan. Op een gegeven moment leerde ik een meisje kennen, en in 1953 zijn we getrouwd. We hebben drie zoons en een dochter gekregen. Ik heb haar nooit verteld dat ik al verloofd was geweest en een kind had in Indonesie. Het was voor mij een gesloten boek. Dat leek me voor iedereen het beste.
‘Papa, waar ben je?’
En toen werd ik dus op die zondag opgebeld. Nou dat was natuurlijk een hele consternatie. Mijn vrouw vond het niet zo leuk. Zij vond dat ik het haar had moeten vertellen destijds, maar ik had geredeneerd: ze heeft er niks aan om het te weten, het is toch voorbij. Maar ja, Els was in Nederland en we hebben elkaar kort ontmoet. We hebben wat gepraat. Ik wilde liever niet te veel toenadering, dat leek me toch beter voor iedereen. We hebben daarna een tijd geen contact meer gehad.
Totdat er, jaren later, een oproep verscheen in de Story, met die verlovingsfoto van mij met Els, die mooie kleurenfoto. Ze waren weer op zoek naar mij en vroegen of ik me wilde melden bij een familielid in Tilburg. Dat was rond 1990, denk ik. Nana was toen al een jaar of 40 oud. Ik heb ze toen afgehaald van Schiphol. Dat was natuurlijk eventjes een toestand. Die eerste ontmoeting was natuurlijk huilen, huilen, huilen. Uiteindelijk wilden ze heel graag dat ik Nana officieel als mijn dochter zou erkennen. Dat heb ik toen gedaan.
Drie van mijn kinderen hebben er verder niet zo veel mee. Die zeggen: pa, het is jouw dochter, geluk ermee, maar voor ons zegt het niks. Maar een van mijn zoons heeft altijd contact met haar gehouden, en haar ook opgezocht in Indonesie. Ikzelf niet. Ik ben oud en ziek, ik wil niet meer reizen. We hebben af en toe contact. Niet veel, maar met verjaardagen en zo wel. Dan schrijven we of bellen wel eens.
Lees ook het verhaal van dochter Nana in de categorie 'Oorlogsliefdekinden in Indonesie': 'Toen hij geen contact wilde, heb ik al zijn brieven verbrand', het verhaal van moeder Els in de categorie 'Soldatenliefdes in Indonesie': 'Hij is altijd haar grote liefde gebleven' en het verhaal van Dien, eveneens een Oorlogsliefdekind en nichtje van Nana: 'Twee Nederlandse vaders die ze nooit kende; Hoe Dien een halfbroer vindt' (categorie Oorlogsliefdekinderen in Nederland).
|