Het verhaal van Tetty Geertruida Sahusilawane
“Ik ben eenentwintig keer in Nederland geweest. Vrienden van me zeiden altijd: ‘Waarom ga je telkens naar Nederland? Alsof er geen ander land is om op vakantie te gaan.’ Het kon me niet schelen wat ze zeiden. Ik heb een andere missie om Nederland te bezoeken. Ik ben op zoek naar mijn biologische vader."
Als we op een natte vrijdagochtend in februari Tetty Sahusilawane in Jakarta bezoeken, zit ze met de spreekwoordelijke Indonesische gastvrijheid al klaar met een tafel vol lekkere hapjes en drankjes. Maar Tetty heeft volgens haarzelf zoveel Nederlandse trekjes dat het wel lijkt of ze in Nederland is opgegroeid: ze houdt van haring, van natte kou, van punctualiteit.
Toch is haar enige echte band haar afkomst: haar onbekende Nederlandse militaire vader.
“Ik ben in Medan geboren op 4 februari 1950. Mijn moeder Mientje (de Molukse Jacomina Sahusilawane) was eerder met meneer Sopacua getrouwd, met wie ze vier kinderen heeft gekregen. Vanuit Ambon is mijn moeder hem gevolgd naar Aceh, toen hij daarheen als militair werd overgeplaatst. Daar is hij door de Jappen vermoord. Met vier kleine kinderen ging Jacomina terug naar Medan. Onderweg is één van de kinderen overleden.
Mijn vader was blij met zijn zoontje
Terug in Medan ging mijn moeder werken als kokkin in één van de Nederlandse militaire hoofdkwartieren, samen met haar beste vriendin Koos Ferdinandus. Koos was ook weduwe, maar dan zonder kinderen. In de kazerne kwam mijn moeder een Nederlander tegen, de militair Henk of Hendrik, met wie ze een relatie heeft opgebouwd. In die tijd kreeg haar vriendin Koos ook een relatie met een Nederlandse militair, Gerrit of Cor Schaafsma, een slapie van Hendrik.
Eind 1948 beviel mijn moeder van een zoontje Hendrik Nicolaas, roepnaam Hengkie, naar zijn vader Henk (Hendrik Nicolaas de Graaf). Henk was trots en heel erg blij met de geboorte van zijn zoon. Niet lang daarna raakte mijn moeder opnieuw zwanger. Maar ik was nog niet geboren toen de Nederlandse militairen het land moesten verlaten. Hij heeft tegen mijn moeder gezegd: ‘Als de baby een dochter wordt, zou je haar dan naar mijn moeder, Geertruida, willen vernoemen?’ Dat is mijn naam geworden, met als roepnaam de verkorting ‘Tetty’. Op mijn geboorteakte staat alleen de naam van mijn moeder. Een juiste spelling van mijn vader’s naam is daardoor niet meer te achterhalen. Ik weet niet hoe ik de naam correct moet spellen: of het met één ‘a’ of met twee aa’s is, of met één of twee ‘ff’en?
De koffers waren al gepakt
In die tijd was het gebruikelijk dat Molukse vrouwen mee mochten naar Nederland met hun Molukse mannen als die in het KNIL hadden gediend. Want het was gevaarlijk voor deze KNIL-militairen in Indonesië. Dus mijn moeder ging er helemaal van uit dat zij, als weduwe van een KNIL-ler, met haar vier kinderen (plus mij als babietje), ook naar Nederland zou vertrekken. Henk en mijn moeder namen afscheid in de veronderstelling dat ze elkaar snel weer zouden zien in Nederland. Maar ons lot heeft anders bepaald.
Uiteindelijk mochten KNIL-lers met hun vrouw en kinderen wel vertrekken naar Nederland, terwijl de weduwen zoals mijn moeder moesten wachten. Een van mijn oudere halfbroers, Jonnie Sopacua, kon toen met de boot mee naar Nederland. Mijn moeder ging al inpakken in grote houten koffers, alles stond klaar voor ons vertrek uit Medan naar Nederland. Totdat opeens bleek dat mijn moeder en de andere kinderen terug naar het eiland van herkomst werden gestuurd, in plaats van naar Nederland. Via een tussenstop in Semarang, waar we een jaar hebben gewoond, werden we rond 1951 of 1952 naar Ambon verscheept.
Pakketten uit Nederland
In Ambon ben ik gedoopt. Tante Koos werd mijn peettante. Mijn moeder had het moeilijk om voor haar kinderen te zorgen. Ze werkte als kokkin. Ook kookte ze uitgebreide maaltijden voor feesten en partijen. Op een dag kwam een dominee uit Medan in Ambon op bezoek en vertelde mijn moeder dat Henk de Graaf twee keer pakketten had gestuurd. Hij dacht zeker dat we nog in Medan woonden. Omdat de ontvangers er niet meer waren, zijn de pakketten teruggestuurd.
Ik ben licht van kleur en had nogal blond haar. Mijn klasgenoten noemden mij ‘Tety Belanda’, ‘Hollandse Tetty’. Daar had ik geen problemen mee. Ik vond mezelf mooier dan de andere meisjes op school en was trots op mijn afkomst. Alleen, ik had wel hartzeer om een andere reden. Ze noemden mij Tety Belanda omdat mijn vader Nederlander was, maar waar was hij dan? Ik verlangde er naar hem te zien. Voor Molukse mensen zijn ouders en familiebanden heel belangrijk. Maar ik kende hem niet, ik hoorde geen verhalen over hem. Ik wist niets van hem af.
Soms stond ik op het punt mijn moeder erover te vragen, maar ik durfde het niet. Ze had al zoveel moeilijke dingen meegemaakt en ze was elke dag al zo moe door het vele werken. Ik had het lef niet om dingen te vragen die zij zich misschien niet meer zou willen herinneren. Bovendien was het ook al zo lang geleden.
De foto’s verbrand
In 1969 werd ik tot mijn geluk aangenomen bij de Bank Indonesia. Ik heb mijn moeder meteen gevraagd om met werken te stoppen. Het was nu tijd dat ik voor haar zou zorgen. Dat heeft helaas niet zo lang mogen duren In 1971 is ze overleden. Ik werd overgeplaatst naar Jakarta, maar na mijn moeders dood werd het verlangen nog sterker om de waarheid over mijn vader te weten. Ik heb Tante Koos Ferdinandus gevraagd om mijn hele verleden te vertellen.
Van Tante Koos hoorde ik eindelijk het verhaal over mijn vader. Hij was een Nederlandse militair. Hij was lang. Zij vertelde dat ik de naam Geertruida van hem heb gekregen, en dat mijn vader blij was met zijn zoon. Vaag herinnerde ik me nog dat we thuis foto’s hadden gehad van een Nederlandse militair met zijn grote bromfiets en een foto van een Nederlander met een baby in zijn handen: mijn vader dus.
Nadien had mijn moeder alle foto’s in brand gestoken omdat ze bang was dat ze door die foto’s in de problemen zou raken. Dat de militairen ons huis zouden doorzoeken. Dat zij verdacht werd nog steeds een relatie met een Nederlander te hebben. Ze had immers ook twee Nederlandse kinderen! Gelukkig had Tante Koos wel een foto bewaard van haar vriend, Gerrit Schaafsma. Zij heeft die foto aan mij gegeven, zodat ik via hem misschien meer te weten zou kunnen komen.
De zoektocht
In 1973 ben ik met mijn man, De Fretes getrouwd, maar hij is in 2002 overleden. Kinderen hebben we niet. In die jaren begon ik te sparen met het doel om Nederland te bezoeken. Ik hoopte dat ik mijn vader zou kunnen ontmoeten.
In 1983 belandde ik voor de eerste keer in Nederland. Familie in Maastricht heeft mij geholpen om contact op te nemen met bepaalde instanties. Tot 1995 zijn zij voor mij blijven zoeken, echter zonder resultaat. Ze hebben Gerrit Schaafsma in Winsum ontmoet, maar helaas wilde hij zich niet bemoeien met de zoektocht naar de familie De Graaf. Mijn halfbroer Jonnie Sopacua, die in Nederland woonde, wilde mij ook niet helpen. En mijn broer Henkie, die van dezelfde vader is, heeft het zoeken al lang opgegeven en wil er niet meer mee bezig zijn. Maar ik kan het niet laten rusten.
In 1999 leek het er op dat we mijn vader hadden gevonden: een veteraan met de naam Hendrik de Graaf, die in het noorden van Nederland woonde. Via bemiddeling van een stichting voor Veteranen heb ik hem een brief geschreven. Maar hij weigerde elk contact. Die meneer, die streng religieus zou zijn, zei dat hij geen kinderen had in Indonesie en dat we ons moesten vergissen. Maar als hij er zo zeker van is dat hij niet mijn vader is, waarom reageert hij dan zo heftig en weigert hij mij te woord te staan?
Later hebben andere familieleden in Arnhem mij geholpen. Ze hebben brieven aan de redactie van Spoorloos geschreven. Het antwoord was een teleurstelling. Ze konden ons niet beloven dat ze konden helpen, omdat ze best veel mensen moeten opsporen. De familie in Arnhem heeft het niet opgegeven. Elk jaar proberen ze een brief te schrijven. Ze hebben ook een oproep in een dagblad voor veteranen geplaatst.
In 2006 ben ik gepensioneerd en kreeg daardoor meer tijd om te reizen. In hetzelfde jaar kon ik, met behulp van een kennis, toegang krijgen tot het Nationale Archief in Den Haag. Vijf dagen achter elkaar ben ik daar geweest om het archief te bestuderen. Maar ik had nog steeds geen geluk.
Na zo lang vruchteloos zoeken heeft de familie in Arnhem de hoop ook opgegeven en is opgehouden met hun zoektocht. Toen ontmoette ik een nicht die me vroeg of ik nog hoop had ooit mijn vader te ontmoeten. Ik dacht: waarom niet? Mieke en haar man Henk van Nus zijn opnieuw begonnen met zoeken. In november 2011 ben ik geinterviewd door Louis van Kelckhoven, een journalist van het Dagblad van het Noorden. Zo hebben veel mensen mijn levensgeschiedenis kunnen lezen. Ik heb er geen spijt van. Ik wil eerlijk zijn en geen geheimen hebben. Tegen mijn vrienden en kennissen van de kerk heb ik het verhaal ook verteld.
Ik ben bereid om op elk moment af te reizen naar Nederland als mijn vader of zijn familie zou zijn gevonden. Of het ooit zal gebeuren, daarop weet alleen onze Lieve Heer het antwoord. Maar de hoop zal altijd in mijn hart blijven.”
Interview: Annegriet Wietsma, Jakarta Tekst en vertaling: Yanuar Sidharta |