'Tien jaar geleden zat ik met mijn vrouw naar Spoorloos te kijken. Dat vonden wij altijd een leuk programma. Mijn vrouw was even een kop koffie halen in de keuken. En ze komt terug en er zijn twee jongens op tv, een tweeling van 50, die hun vader zoeken. En die jongens waren in Surabaya geboren. Ze kijkt mij aan en zegt ‘dat konden zo jongens van jou wezen’. Want die gelijkenis, die zag zij. En toen opeens kwam mijn naam in beeld...'
Hartstikke mooi en verschrikkelijk
'Ik ben van 1926, dus ik was 19 toen de oorlog in Nederland afgelopen was. Ik moest in militaire dienst. Ik wou wel bij de marine, want ik kon goed zwemmen... en dus werd ik marinier. Je bent jong, het kan je niet zo veel schelen waar je heen gaat. Wij gingen naar Indie omdat het van Nederland was en dat moest weer bevrijd worden. En ik vond het wel leuk om daar heen te gaan. De laatste dag voor ons vertrek nam een maat me mee naar het cafe. Het was de eerste keer dat ik in een cafe kwam, en ook de eerste keer dat ik dronken werd. Op de boot nar Indie heb ik voor het eerst bokshandschoenen aangehad, een goochelaar gezien, en in het Suezkanaal doken jongens onder de boot door als wij zilveren muntstukken in het water gooiden. Toen we langs de Sahara voeren, zagen we voor het eerst kokosnoten. Zulke dingen, dat vonden wij harstikke mooi.
Ik werd ingedeeld bij de MoBats, het motortransport. Wij moesten de troepen vervoeren. We reden in GMC’s, vrachtwagens met een dikke punt-vijftig er bovenop. Dat waren open auto’s, zonder cabines. Dus we zaten helemaal open. Ik zat aan het stuur met allemaal zandzakjes om me heen, om de scherven van bermbommen tegen te houden. Als je een flikkering in de boom zag, moest je oppassen. Dan seinden ze naar mekaar: ze komen eraan. En dan schoten wij hen uit de boom. Je moest ook uitkijken voor ijzerdraden die ze op nekhoogte over de weg spanden. Daar reed je dan tegenaan, en dan sneedt dat draad je keel door. Maar dat soort dingen maakte je dus mee.
Twee dagen verlof
Ik was gelegerd in Lumajang. Af en toe kreeg je 2 dagen verlof. En dan gingen de jongens zo’n dag naar Surabaya toe. Daar was een marinierskantine, met een bioscoopzaal en je kon er pingpongen en biljarten. Dat had ik nog nooit gedaan. Want ik was er niet eentje die gauw uitging. Er waren wel jongens die naar de meisjes gingen en daar betaalden ze dan voor. En een keer in de veertien dagen, dan moesten we ’s morgens vroeg allemaal op een rij staan. En dan ga ik nu een vies woord zeggen: dan hadden we de lullenparade. Dan gingen ze kijken of je ook een besmettelijke ziekte had. En als je dat had, dan was je nog niet klaar. Ik was er doodsbenauwd voor om zoiets te krijgen. Daarom ging ik ook niet naar die meisjes toe. Ik ben daar nooit met een meisje op stap geweest. Ik had thuis geen voorlichting gehad. Je moest alles zelf ontdekken, hoe het in elkaar zat. En ik had in Nederland ook nooit verkering met een meisje gehad. Ik wist niet hoe ik dat moest aanpakken. Ik durfde niet. Ik was ook altijd bang dat ze ‘nee’ zouden zeggen. En als je wat probeerde met een meisje in Nederland, kon je zo een klap krijgen. Nou, dus dat deed ik niet.
Maar die ene keer, toen ik een keer twee dagen vrij was, ben ik naar Surabaya gegaan, naar de marinierskantine. Ik dacht: ‘nou, daar kan ik wel eens heen gaan.’ En daar speelde een Indonesische band. En daar mochten ook Indonesiers komen. En toen zat daar een meisje in die marinierskantine. Toevallig ook alleen. Ik ging bij haar zitten. Nou, we gaan een beetje praten en zo. Ze praatte gewoon Hollands. ‘Hoe heet jij’, en zo. En ik zei ook mijn naam. Nou, en op een gegeven moment wou ze naar huis gaan. Ik heb haar weggebracht. En toen was het bingo. Ik ben misschien hooguit een uur met dat meisje op pad geweest. Want onderweg naar haar huisje in de kampong kwamen we een bankje tegen. En toen is dat spul gebeurd waar de kindertjes van komen. Ik kreeg het op een presenteerblaadje aangeboden, zeggen ze dan. Als jongeman voel je je in de zevende hemel op dat moment. Ik had zoiets nog nooit meegemaakt, en ik wist niet wat me overkwam. Zij nam me verder niet meer mee naar huis. Ik ben terug naar het centrum gegaan en de volgende dag weer terug naar Lumajang. Ik heb dat meisje nooit weer gezien. Het is ook maar één keer gebeurd met een meisje. Mijn eerste en laatste keer. Je kon je bij ons laten ontsmetten bij de hospik, voor de zekerheid. En dat kwam in een boek te staan en daar werd verder niet meer over gepraat. Maar het was allemaal niet prettig. Dus ik dacht: dat is een keer, en dat doe ik nooit weer. Niet lang daarna zijn we naar Nederland teruggegaan, toen het vrede werd. Ik heb er in totaal krap twee jaar gezeten.
Een oproep op televisie
In 2005, ik was al 70 jaar oud, zaten mijn vrouw en ik dus Spoorloos te kijken. En toen kwam mijn naam in beeld: een oproep voor Jo, Joop of Jochem van de Laan, die in Surabaya gelegerd was geweest. Nou, toen was de boot aan! Mijn vrouw zegt: ‘heb je dat gedaan?’ Ik zeg: ‘nou, dat weet ik niet, hoor...’ Maar toen was ook mijn zwager al aan de telefoon. En mijn kleindochter had naar de KRO gebeld, dat het wel eens haar opa kon zijn.
Toen mijn vrouw en ik over de eerste schrik heen waren, zei mijn vrouw: ‘nou, laten we er dan maar wat van maken.’ En toen hebben we de KRO teruggebeld dat we die jongens wel wilden ontmoeten. We moesten naar de studio komen. En op een gegeven moment, toen moest ik opkomen, en naar die jongens toe. Allemaal huilen en zo. Ik ben blij met de jongens. En mijn dochter is ook harstikke blij. Die zei: ik heb altijd al een broer willen hebben. En nu heeft ze er twee. En toen die jongens bij ons op bezoek kwamen: de buren brachten taarten en al dat soort dingen, het was zo mooi. En iedereen is blij.
Ik heb in Indie een mooie tijd gehad en ben blij dat ik dat allemaal mee heb gemaakt. Maar het had voor die jongens wel een beetje anders kunnen zijn. Ik weet nu pas dat ze bestaan, en ze zijn niet bij hun moeder opgegroeid. Dat vind ik rot voor hen. Later, toen ik alles hoorde van de jongens, kreeg ik het idee: dat meisje wou met een jongen naar Holland. En dat zou kostte wat het kostte, dat wou zij. Ze leeft nog voor zover ik weet, hier in Nederland. Maar we hebben nooit contact met elkaar gezocht.'
(tekst gebaseerd op een Oral History interview met Jochum van der Laan door Annegriet Wietsma, 2009)
Kent u iemand die op zoek is naar zijn of haar soldatenvader, halfbroer of halfzus? Of kent u iemand die zijn/haar familie teruggevonden heeft? Laat het ons weten! Neem contact op |