Het verhaal van veteraan Bas over zijn dochter Roos
'Een jaar geleden kreeg ik een brief van de FIOM. Dat mijn dochter mij zocht. Dat was een donderslag bij heldere hemel. Ik zat te trillen in mijn stoel, met die brief in mijn handen. Met foto’s en alles erbij. Kun je nagaan dat ik door de grond ging? Ik was helemaal kapot. Het was zo duidelijk, ik wist alles, daar van die familie en zo. Daar hoefde geen DNA-test aan te pas te komen.
Indische meisjes
Ik ben geboren in 1926. Ik was dienstplichtig, ik moest soldaat worden. In de oorlog had ik een opleiding ziekenverpleger gedaan en zo kwam ik bij de medische dienst van de marine terecht. Ik ging mijn rondebriefje halen en daar stond op: NO1. Nou, ik dacht, nummero een. Maar nee hoor: Nederlands Oost Indië. Dus toen ging ik naar Indië. Ik dacht voor anderhalf jaar. Het werden er drieënhalf.
Ik kwam te werken in het marinehospitaal in Soerabaja, en daar heb ik A. ontmoet. Zij werkte daar als verpleegster. Ze was een Indootje, goed ontwikkeld, sprak perfect Nederlands. Op een avond zegt ze: kom eens een kopje koffie drinken. En ja, zo gaat dat dan. Van het koffiedrinken komt het een en dan het ander. Ik was 23 jaar, en had drie jaar geen vrouw gehad. Veel marinemensen gingen met Indische meisjes om, dat was heel gewoon. Het was leuk samen. Ze woonde in de luxe buurt van Soerabaja, in een bijgebouw van zo’n schitterend mooi groot huis. We zaten meestal bij haar thuis, in de tuin. Ze kon heel lekker eten maken. Of we gingen naar de bioscoop. Gewoon gezellig. En ik sliep daar dan van zaterdag op zondag. Want op zondag moest ik natuurlijk weer terug naar het marinehospitaal, daar sliepen we in barakken.
Verloofd in Nederland
Ik was in Nederland verloofd, ik had mijn meisje in de oorlog op mijn zeventiende leren kennen. Want je houdt vlinders in je buik hè, al is het oorlog. Dus wij hadden vier jaar verkering toen ik naar Indië ging. We hebben elkaar drie jaar lang brieven geschreven. Iedere week. En ik bleef wel gewoon schrijven. Maar ik heb nooit verteld...
Op een gegeven moment zei A.: ik ben zwanger. Nou, daar moest ik het mee doen. Ik kon kwalijk zeggen: je bent niet zwanger. Ik had het zelf gedaan, dus... Het was niet mijn bedoeling geweest dat ik daar een kindje zou krijgen. Ik had gedacht: ik ga straks gewoon weer terug naar Nederland. En dan had ik er ook nooit iemand over verteld. Als zij niet zwanger was geweest, had ik op een gegeven moment gezegd: nou, het is leuk geweest, de mazzel, ik ga terug. Ik wens je het allerbeste en tot ziens. Zo was het dan gegaan. Maar ik had daar een kind verwekt en ik meende, als normaal denkend mens: het is mijn plicht om daar te zijn. En te trouwen. En daar dan een gezin opbouwen.
Ik heb aan mijn verloofde en aan mijn ouders geschreven dat ik in Indië wilde blijven. Dat ik een meisje zwanger had gemaakt, en dat ik het mijn plicht vond om daar te blijven en er mee te trouwen. Mijn verloofde is daar heel erg beroerd van geweest. Die had drieënhalf jaar op me gewacht, en toen kreeg ze zo’n brief. Jaaaaaaa. Dat is niet zo best geweest van me.
Teruggestuurd
Maar dat blijven in Indië, dat was met geen mogelijkheid te realiseren. Ik kreeg geen toestemming van de marine. Ik mocht daar beslist niet blijven en met een Indonesische vrouw trouwen. Ik denk dat mijn ouders daar debet aan waren. Die hebben natuurlijk de boel aangezwengeld. Die deden het in hun broek, want hun zoontje zou niet meer terugkomen. Het werd me mede gedeeld door een kolonel van de marine. Hij zei: ‘ik heb hier een brief van je ouders’. Maar de marine wilde zelf ook niet dat iemand achterbleef in Indië. Er waren verschrikkelijke bloedbaden aangericht daar, van beide kanten. Het was gewoon niet aan de orde om daar te blijven. Want ze maakten je daar ook koud, hè. Vlak na die overdracht, toen konden we al niet meer over straat lopen. Je werd zo kassie-zes gemaakt. Zo gevaarlijk was het. Mijn meisje mee naar Nederland nemen mocht ook niet van de marine. Je had niet veel te vertellen hoor. Wat je opgedragen werd, dat deed je. En dan concludeer je: ja, dan kan ik ook niet trouwen.
Ik kwam bij A., in het weekend ging ik er meestal naartoe, en heb gezegd: zo en zo, ik moet terug naar Nederland. Ik kan het verder ook niet oplossen, en we zien wel hoe het verder loopt. En daar is het bij gebleven. Ik werd meteen overgeplaatst naar Medan, dat was een soort strafplaatsing. Ze wilden voorkomen dat ik dingen zou ondernemen door met dat meisje.... en daarom hebben ze me overgeplaatst. Weg uit Soerabaja. Zeer bewust. Vlak nadat ik het had gemeld. Vier weken later zat ik op de Grote Beer naar Nederland. Dat zal juni 1950 geweest zijn. Wij zaten er langer dan de meeste anderen in verband met de overdracht van het hospitaal. Ons kind is geboren mei 1950, dat hoorde ik onlangs. Dus die moet al geboren zijn toen ik terugging. Maar dat heb ik niet bewust meegemaakt. Ik zat al in Medan.
Een streep eronder
Toen ik terug was, heeft mijn verloofde me na een paar weken geschreven dat ze me toch graag weer wilde ontmoeten. Ja, en als je dan vier jaar verkering hebt gehad... dat klikte natuurlijk gelijk weer. Het was zo moeilijk toen, hè. Het was eigenlijk een soort tweestrijd. Wat ga ik doen? Ga ik terug naar Indië en laat ik mijn verloofde in de steek en mijn ouders waarschijnlijk nooit meer zien? Of ik moest dat meisje daar in de steek laten? Dat was de tweestrijd waarin ik zat. Het was heel moeilijk. Ik kon het gewoon niet oplossen. Ik heb dat toen met mijn broers en mijn vader besproken: wat moet ik doen? We kwamen tot de conclusie: het is jammer, maar zet er daar een streep onder en ga hier verder. En zo is het gegaan. Ik heb met mijn verloofde alles uitgesproken. Daarna is er een streep onder gezet. We zijn 55 jaar getrouwd geweest, en er is nooit meer een woord over gesproken. Nooit.
Wat ik mezelf kwalijk heb genomen, is dat ik A. daar in de steek heb gelaten. Want daar komt het op neer. Ik had toch al vrij gauw dat ik dacht... ja, wat je nu doet, is niet goed. Maar ik heb het gedaan. Ik ben hier op de oude voet verder gegaan en heb Indië afgesloten. En ik heb haar niet geschreven. Dat is kwalijk, dat had niet zo gehoord. Want zo ben ik niet. Maar het gebeurde wel. Ik heb nooit meer wat van me laten horen. En dat is niet goed geweest. Je had natuurlijk je werk, je kinderen die studeerden enzovoort enzovoort. Ergens bleef het wel altijd in mijn hoofd spelen. Ben het nooit vergeten. Heb het nooit... ook niet geprobeerd het te verdringen. Het was nou eenmaal zo, en ik heb me er op een gegeven moment bij neergelegd.
De brief
Mijn vrouw wist het, maar ik heb er nooit over gepraat met mijn kinderen. Die hebben het nooit geweten. Ik heb ook nooit naar haar gezocht. Ik heb wel altijd gedacht: vandaag of morgen staat er iemand voor mijn deur met ‘ha pa, ik ben je dochter’. Heb ik altijd gedacht. En het is op een gegeven moment dus ook gebeurd, alleen was mijn vrouw toen al overleden. Het gekke was, dat ik me er eigenlijk niet over verbaasde. Na een aantal jaren denk je: nou ja, ach, ik hoor er nooit meer wat van. Maar dan gebeurt het toch. Na zestig jaar. Dat is toch anders dan wanneer het na twee of drie jaar gebeurt. Dit was na zestig jaar, dat zij mij ging zoeken. Ik dacht: wat moet ik hier mee? Mijn vrouw was er al niet meer, dus dan moet je dat alleen zien te beslissen. Toen heb ik mijn oudste zoon erbij betrokken. Hij is ook zestig hoor, geen jonge jongen meer.
Na zestig jaar
En toen ben ik door bemiddeling van de FIOM naar haar huis gegaan, met mijn zoon. En daar hebben we mekaar ontmoet. Dat is een heel emotioneel gedoe geweest. Zij had huilbuien toen we elkaar ontmoetten. Ik was zelf ook nerveus. En gespannen. Dan moet je oppassen, anders ga je zelf natuurlijk ook mee zitten huilen. Maar het klikte meteen, toen bij die eerste ontmoeting.
Haar moeder leeft nog, mijn vriendinnetje van toen. Die wilde me ook ontmoeten. Nou, ik deed het in mijn broek. We werden even alleen gelaten in de kamer. Ze ging zitten en sloeg haar armen over elkaar: ‘en nou wil ik wel eens even weten hoe dat toen gegaan is’. Ik heb het uitgelegd. Ze was niet boos op me, ze begreep het.
Ik heb nu regelmatig contact met Roos. Ze komt deze week op mijn verjaardag. Mijn zoons vinden het prima. Mijn jongste zoon zei: ik heb het altijd geweten. Ik heb altijd geweten: pa heb daar wel wat gehad.
’t Is wat hè? Ja, het kan heel raar lopen.'
Bas Kruidenier (1926)
Lees ook het verhaal van dochter Roos, het oorlogsliefdekind van Bas Kruidenier: ‘Een geslaagde zoektocht!’ in de categorie Oorlogsliefdekinderen in Nederland, en het verhaal van moeder A: ‘Opeens was hij foetsie’ in de categorie Soldatenliefdes in Indonesië. |