Het verhaal van Conny Latoel, Oorlogsliefdekind
Toen ik dertien was, hoorde ik een gesprek tussen mijn opa en oma met een oom. Mijn vader was net overleden, en ik logeerde bij mijn opa en oma, die in een barak woonden in het Molukse kamp in Nederland. En terwijl ik achter het gordijn lag te slapen, ving ik dat gesprek op. Mijn oom zei op een beetje denigrerende manier: ze is toch niet van hem.
Tot dat moment wist ik niet beter dan dat Latoel mijn echte vader was. Hij was altijd heel liefdevol voor me geweest, en ik weet zeker dat hij mij echt als zijn dochter beschouwde. Maar dat was ik dus niet.
Ik vroeg mijn moeder ernaar. Ze wilde er helemaal niet op in gaan. In eerste instantie dacht ik: zou ze iets naars hebben meegemaakt, waardoor ze het verdringt en het niet wil weten? Ik hield hartstikke veel van mijn ouders, dus ik had er ook wel begrip voor. Iets wat naar is, daar wil je niet aan herinnerd worden. Zo ging het jaren en jaren door. Bij tijd en wijle vroeg ik er naar, en steeds weer kreeg ik hetzelfde antwoord: ‘laat toch zitten’ of ‘misschien is hij er toch al niet meer.’
Met mijn vader Latoel heb ik er nooit over kunnen spreken, want ik kwam er immers pas achter toen hij net overleden was. Mijn oma liet wel een keer wat los: ‘hij heette Harry of Arie of zo.’ Willems of Willemse, zoiets. Maar mijn oma sprak nogal krom Nederlands, dus ik nam het met een korreltje zout.
In 2005 werd bij mijn moeder darmkanker geconstateerd. Ze woonde hier verderop in een verzorgingshuis, dus ik ging heel vaak naar haar toe. En toen vroeg ik het weer: ‘Mam... kunt u nou echt helemaal niks vertellen?’
Vlak voor haar overlijden, ze is 13 maart 2006 overleden, kwamen mijn kleindochter en dochter mee naar oma. En die vroegen: ‘oma, kunt u helemaal niks van uw man, of eh... mama’s papa vertellen?’ Ze keek naar mij en zei: ‘Ja, als ik haar zie, dan zie ik hem zo voor me. Want hij was ook lang....’ Want naar verhouding ben ik best wel lang voor een Indisch meisje. En zij begon eindelijk te vertellen. ‘Ik was verpleegster’, zei ze, ‘en ik heb in Malang gewerkt, op Java, in het militaire hospitaal.’ En zij verpleegde hem. Daar is iets ontstaan, en daarna hebben ze een verhouding gekregen. Ze was ook echt verliefd. Want ik zei ook: ‘mam, heeft u echt niet iets naars meegemaakt? U bent toch niet verkracht of zo, dat u het daarom nooit heeft willen vertellen?’ ‘Nee hoor, zegt ze. We hielden van elkaar, we zouden gaan trouwen. En ik zie hem zo weer voor me.’ En hoe zij dat dan vertelde, met een twinkeling in haar ogen! Ik dacht: goddank. Dan ben ik in ieder geval een liefdeskind.
Op een gegeven ogenblijk werd hij overgeplaatst. Dat kwam vaak voor. Ze heeft hem nog uitgezwaaid op het station terwijl hij wegreed met de trein. Maar hij zou terugkomen. Dat was de laatste keer dat zij hem zag. Ze heeft hem nooit meer teruggezien.
Het was de eerste keer dat ik dit verhaal heb gehoord, vlak voor haar dood.
Ik vroeg aan haar: oma Dana zei altijd dat hij Arie of Harry heette. Heet hij zo? ‘Ja, het is allemaal zo lang geleden,’ zei ze, ‘het zou best wel zo kunnen zijn.’ Maar zoiets vergeet je toch niet? Het was altijd zo moeilijk om namen te vragen.... Nou ja, oke, dan heb ik toch wel een naam, dacht ik in ieder geval.
Nou, daar zat zij, 29 jaar, met een kind. Er is toen waarschijnlijk een huwelijk voor haar gearrangeerd met Latoel. Want het was vroeger toch een schande, zoiets. Latoel was tien jaar ouder dan mijn moeder. Hij was ook militair, een KNIL-er, soldaat 1e klas, geboren 1910 in Ambon. Hij werd overgeplaatst naar Borneo, Banjarmasin. Ik ben op 9 april 1949 geboren, en op 26 oktober 1949 trouwden ze. Mijn oma beweerde dat mijn biologische vader mijn geboorte nog heeft meegemaakt. Mijn moeder zei dat op het laatst ook. Maar zeker weten doe ik het niet. Het blijft allemaal erg verwarrend. In ieder geval ben ik op 14 november gedoopt in Banjarmasin, door de legerpendita, de dominee van het leger. Jacoba Cotjie Latoel. ‘Geboren in Bandjarmasin in Borneo’ staat er. Bapa: Elsius Latoel. Ibu: Clara Serhalawan. Dus misschien ben ik toch pas in Borneo geboren, en heeft mijn biologische vader in Malang mijn geboorte niet meegemaakt....
Latoel en mijn moeder kregen nog twee jongetjes, mijn broertjes. Na de dood van mijn moeder waren we hier bij elkaar. En toen zei mijn ene broertje, eigenlijk zomaar ineens: ‘goh Con, ben je nooit benieuwd naar je biologische vader?’ Zo begon het eigenlijk. Ik schrok. Ik zei: weten jullie dat? ‘Ja, natuurlijk weten we dat.’
Ik heb nooit geweten dat zij ook op de hoogte waren. Ik had mijn afkomst altijd voor me gehouden. Ik dacht: misschien vinden ze het niet leuk als ik zeg dat ik hun zusje niet ben, of als ik op zoek wil gaan naar mijn eigen vader. Dus ik hield altijd met iedereen rekening. Met de gevoelens van mijn moeder, met de gevoelens van mijn broertjes. Ik cijferde mezelf weg. Mijn man zei wel eens: als je het nou toch zo graag wilt weten... Want ik had momenten dat ik er echt heel ziek van werd. Dat ik er zo gespannen door werd, dat het me niet losliet en ik het zo graag wilde weten.
Ik ben echt een bleekscheet, een blonde. Ik val gewoon op. In het kamp hier in Nederland werd ik daar heel erg mee gepest. Er waren maar drie kinderen in het kamp die heel licht van kleur waren. Dus het was altijd: ‘blanda’ en ‘bleekscheet’. Kinderen kunnen soms zo wreed zijn. Maar mijn opa is ook heel licht van kleur. Die zou een Jood kunnen wezen als je hem ziet. Met hele lichte ogen. Dus als iemand zei: ‘hoe kan dat nou, je bent zo licht van kleur? En je broertjes zijn zo donker.’ dan zei ik altijd: ik heb de kleur van mijn opa. Want ik wilde mijn moeder niet verdrietig maken door toe te geven dat ik het wist. Maar mijn hele familie wist dat ik geen Latoel ben, officieel. Behalve ik!
En nu zeiden mijn broertjes uit zichzelf: zou je het niet willen weten? Natuurlijk wilde ik het weten! Het was een opluchting voor me dat ik niet meer zo geheimzinnig hoefde te doen. En ook een geruststelling, alsof ze me met die vraag toestemming hebben gegeven om op zoek te gaan naar mijn eigen vader. En daardoor ben ik gaan zoeken.
Ik heb een brief naar Spoorloos geschreven. Dat was zo spannend! Ik ben niet zo goed in computers, ik heb het bij mijn dochter thuis gedaan. Ik moest van alles intikken, er werden allemaal vragen gesteld. En ik bleef de hele tijd twijfelen: ‘Zal ik het doen, zal ik het niet doen?’ En uiteindelijk drukte ik op ‘verzenden’! Hij was weg! Het was 4 november, zelfs dat weet ik nog.
We moesten meer dan een jaar wachten op een antwoord van Spoorloos. Ik zal het nooit vergeten: ‘te veel aanvragen, ze moesten een selectie maken, dus ik ben er uit gevallen.’
En toen las ik.... alsof het zo moest zijn. Ik lees helemaal geen krant, heb geen abonnement. Maar zo af en toe koop ik een losse krant, en die dag dus ook. De Telegraaf. Ik las het artikel over de website Oorlogsliefdekind. Ik heb het krantenknipsel nog steeds. Dus ik dacht: dat ga ik doen, daar ga ik een bericht plaatsen! ik vond het zo geweldig, die site! Dat ik wist: oh, ik ben niet de enige!
Omdat jij vandaag langs zou komen voor een gesprek, wilde ik vanmorgen wat oude foto’s opzoeken tussen de papieren van mijn moeder. En toen vond ik deze foto, van een soldaat, met achterop een naam: Bert van Wijngaarden, geboren 21-12-1922. Alleen dat. Maar dat lijkt helemaal niet op Arie of Harry Willems of Willemsen. Ik denk: he? Die naam ken ik helemaal niet. Zou hij misschien mijn vader zijn? Mijn moeder is geboren op 3 mei 1920. Zij heeft altijd wel gezegd: hij was iets van drie of vijf jaar jonger. Maar nu vandaag heb ik dit pas gevonden! Bert van Wijngaarden. Raadselachtig. We hebben altijd in de veronderstelling geleefd: het zal wel Arie zijn. Daarom heb ik in mijn oproep op de website ook Arie of Harry Willemse gezet. En nu opeens.... Ja, je kunt niet zomaar iemand opzadelen natuurlijk.... Maar.... het zal toch niet zo wezen dat deze Bert van Wijngaarden mijn vader is?
Kent u iemand die op zoek is naar zijn of haar vader, halfbroer of halfzus? Of kent u iemand die zijn/haar familie teruggevonden heeft? Laat het ons weten! Neem contact op |