Een jonge marinier vraagt toestemming om zijn Indonesische 'lief' te trouwen. Zijn commandant wil er niets van weten en beveelt zijn onmiddellijke vertrek naar Holland. De marinier vlucht de dag voor zijn vertrek om zich bij haar te verenigen, maar hij bereikt haar niet: hij wordt gearresteerd. Tijdens zijn gevangenschap in de mandikamer, tussen kakkerlakken en muskieten, krast hij wanhopig een gedicht op de muur:
(Oost-Java, 1949)
Hoe lang zal ik binnen deze vier muren,
boeten om die misdaad
slechts voor jou alleen begaan mijn liefde die alleen voor jou bestaat maar door mijn ouders niet werd verstaan
toen ik moest thuisvaren besloot ik te deserteren, geen band bond mij meer aan mijn thuis omdat ik je liefhad, ging ik het proberen te bouwen: een eigen gezin en een eigen huis
Maar God, reeds na een paar dagen werd ik gepakt en zit nu in een ellendige cel met jouw beeldnis voor mijn geest als een druppel glanzend water in deze hel zo mooi als jij altijd voor mij bent geweest
O, Soemira, ik kan je niet missen mijn liefde is slechts voor jou alleen eens voert God mij, … hij zal beslissen jou naar mij, of mij naar jou… heen
Gedicht van een deserteur
door: L. van der Waal
Het ‘gedicht van een deserteur’ heb ik deels overgeschreven van de muur van een arrestantencel, of eigenlijk een mandi-hok, waar we – bij gebrek aan beter - tijdelijk arrestanten in vasthielden tot ze naar elders konden worden overgebracht.
Onlangs kwam ik het weer tegen toen ik thuis aan het opruimen was: de vergeelde kopie van het gedicht, geschreven door de deserteur die we hadden gepakt. Het betrof een 20-jarige dienstplichtige marinier die samen met een dienstmaat de benen had genomen. Op aanwijzing van de inheemse bevolking – die geen raad wist met die vreemde koekenbakkers – konden we de deserteurs vrij eenvoudig inrekenen.
De jongste, laten we hem marinier De Pruyter noemen, sloten we op in onze mandi-kamer van 2x4 m2, en marinier Mau(...) werd opgeborgen in de bloedhete goedang.
Op 15 september 1949 omstreeks 17.00 uur ging ik een bad nemen. Ik constateerde dat De Pruyter een gedicht had gekrast op de muur van de mandi-kamer. Er was geen elektriciteit en dus weinig licht: het gedicht was dus moeilijk leesbaar. Ik was woedend op De Pruyter, omdat hij met een spijker, die hij uit het dakbeschot had gepulkt, in het stucwerk had gekrast. Als hij zelfmoord had gepleegd of andere kwalijke dingen had gedaan met die spijker, waren er koppen gerold. Kortom, ik schrok me rot, vloekte hem stijf en bezwoer dat hij voortaan geboeid in zijn bloedhete verblijf zou zitten. Maar voordat ik de boeien had gevonden, moest ik plotsklaps uitrukken naar een naburige Chinese toko die in brand was gestoken door de PKI (Partei Kommunis Indonesia).
Die nacht deed ik geen oog dicht. Mijn maag draaide rond als ik aan de omgekomen kinderen in de brandende toko dacht. Ook de eerste regels van het gedicht van De Pruyter –een aardige jongen, die in zijn leven wellicht geen vlieg kwaad had gedaan– spookten voortdurend door mijn gedachten. Hij had zijn commandant toestemming gevraagd te mogen trouwen met zijn Javaanse geliefde. Zijn majoor was woedend uitgebarsten: “Ben je nu helemaal krankzinnig geworden! Klootzak! Jij gaat met het eerste het beste schip terug naar Holland! Basta!”
De laatste dag voor zijn gedwongen thuisvaren was hij verdwenen, niet om naar de vijand over te lopen, maar omdat hij zijn geliefde Soemira niet in de steek kon laten.
Om drie uur in de nacht stond ik op en vroeg de wachtcommandant om de sleutels van de palang pintu die wij voor de vergrendeling van de mandi-kamer hadden aangebracht. Hij keek me argwanend aan. ‘Ik ben verschrikkelijk ongerust,’ verzuchtte ik. ‘Straks slaat de gevangene de hand aan zichzelf. ‘So what!’, zei de wachtcommandant, ‘een klerelijer minder!’
De Pruyter was wakker en zat op de rand van de mandi-bak. Ik had een blocnote en potlood voor hem meegebracht en vroeg hem zijn gedicht op papier te zetten en de woorden in de muur weg te krassen. Ik beloofde in ruil daarvoor een goed woordje voor hem te doen.
De volgende dag vroeg ik hem of ik het gedicht mocht hebben om bij het proces verbaal te voegen. Hij weigerde resoluut. Dat gedicht was iets tussen hem en Soemira (het beeldschone meisje uit de dessa) en daar mocht niemand aankomen. Hij realiseerde zich waarschijnlijk niet dat het gedicht voor zijn verdediging kon dienen.
Toen ik mijn kapitein ter zake rapporteerde berispte deze mij, omdat ik te amicaal met gevangenen omging. En het gedicht vond hij complete lulkoek. Desondanks heb ik enige dagen later –vlak voor De Pruyters afvoer op 19 september naar Soerabaja– het gedicht in beslag genomen om het –bij afwezigheid van mijn commandant– toch als ‘bijlage’ bij het Proces Verbaal toe te voegen. De Pruyter heb ik niet meer teruggezien.
Vele, vele jaren heb ik deze gebeurtenis aardig kunnen wegstoppen. Maar door het lezen van het gedicht verscheen de hele geschiedenis weer op mijn netvlies, alsof het gisteren gebeurde. Het is nu geruime tijd geleden dat ik het vergeelde gedicht weer onder ogen kreeg en sinds die tijd vraag ik me af: ‘Wat is er van dienstplichtig marinier De Pruyter geworden?’ Ik zou het erg graag willen weten.
En was zijn daad nu werkelijk zo misdadig? Ik vind van niet! Desalniettemin heb ik – om directe herkenning te voorkomen – zijn naam enigszins veranderd. Maar insiders zullen onmiddellijk weten wie ik bedoel. Er leven in Nederland meer dan drieduizend mensen met zo’n naam. Dus iedere ‘De Pruyter’ kan beweren dat hij het niet was.
Kortom, wie kan mij vertellen hoe de affaire De Pruyter zich heeft ontwikkeld, of wie helpt mij aan het adres van de dienstplichtige marinier die 1948/1949 in Indië bij het Korps Mariniers heeft gediend?
Mijn tel.nr. is bekend bij de mensen van de website:
Dit e-mail adres is beschermd tegen spambots. U heeft Javascript nodig om het te kunnen zien.
Bij voorbaat dank, L. van der Waal
Vertel ons de verhalen over uw soldatenmaten en hun liefjes. Of vertel uw eigen verhaal. Dat kan ook anoniem. Reageer |